
Jurisprudentie
AN8381
Datum uitspraak2003-11-19
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301862/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301862/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 17 december 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen gestelde horeca-activiteiten in het door appellante geëxploiteerde benzinestation Fina Woudenberg/Baguette de France aan de Rijksweg A12 te Woudenberg.
Uitspraak
200301862/1.
Datum uitspraak: 19 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap IFA Exploitatie Maatschappij Benzinestations IJsselstein B.V., gevestigd te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 17 januari 2003 in het geding tussen:
de Federatie Wegverzorgende Horecabedrijven, gevestigd te Maarsbergen
en
het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen gestelde horeca-activiteiten in het door appellante geëxploiteerde benzinestation Fina Woudenberg/Baguette de France aan de Rijksweg A12 te Woudenberg.
Bij besluit van 24 augustus 2000 heeft het college het daartegen door de Federatie Wegverzorgende Horecabedrijven (hierna: de FWH) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 februari 2002 heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door de FWH ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 13 mei 2002 heeft het college, opnieuw voorziend in de zaak, het bezwaar gegrond verklaard en wederom geweigerd handhavend op te treden.
Bij uitspraak van 17 januari 2003, verzonden op 12 februari 2003, heeft de rechtbank het daartegen door de FWH ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 3 maart 2003 heeft het college, in vervolg hierop, appellante onder oplegging van een dwangsom gelast de bereiding en verkoop van ter plaatse afgebakt en belegd etenswaar te beëindigen en de hete luchtoven en aparte verkoopkassa te verwijderen.
Tegen voornoemde uitspraak heeft appellante bij brief van 25 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 april 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Tegen het besluit van 3 maart 2003 heeft appellante bij brief van 17 april 2003 beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 april 2003. De rechtbank heeft het beroep aan de Afdeling doorgezonden bij brief van 8 mei 2003. Bij brief van 17 april 2003, aangevuld bij brief van 24 april 2003, heeft appellante tegen dit besluit tevens bezwaar bij het college gemaakt. Het college heeft dit bezwaar aan de Afdeling doorgezonden bij brief van 3 juni 2003.
Bij brief van 4 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend. Bij brief van 12 juni 2003 heeft de FWH een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. B. Meijer, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door I.K. Kuperus, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Daar is ook gehoord FWH, vertegenwoordigd door mr. R.E. Wannink, advocaat te ’s-Hertogenbosch, vergezeld door [partij], werkzaam bij AC Restaurants en Hotels BV, gevestigd te [plaats].
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2. Artikel 2 van de statuten van de FWH luidt als volgt: “De vereniging stelt zich ten doel het bevorderen van de gemeenschappelijke belangen in de ruimste zin van het woord, van het Horecabedrijf uitgeoefend langs en nabij de Nederlandse auto- en autosnelwegen.”
2.3. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 28 februari 2000, zaak nr. 199900850/1, gepubliceerd in AB 2000/188, moet het bij belangen van een rechtspersoon als bedoeld in vermeld artikel 1:2, derde lid van de Awb gaan om een aan de statutaire doelstellingen ontleend collectief belang, dat door een besluit direct wordt of dreigt te worden aangetast, waarbij het belang los kan worden gezien van dat van individuele leden, en waarbij het gaat om de behartiging van boven-individuele belangen.
2.4. De Afdeling is van oordeel dat het belang waarvan de FWH zich in dit geval de behartiging ten doel stelt, niet als een belang in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Niet aannemelijk is gemaakt dat het statutaire belang van de FWH als zodanig geraakt wordt door de gestelde horeca-activiteiten in het door appellante geëxploiteerde benzinestation Fina Woudenberg (thans Total Fina Woudenberg) aan de A12. Van de behartiging van boven-individuele belangen is in dit geval geen sprake.
2.5. De FWH kan derhalve niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zodat zij geen bezwaar kon maken. Het college had gelet hierop de FWH in haar bezwaar niet-ontvankelijk dienen te verklaren. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling de bestreden beslissing op bezwaar vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.6. Gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, moet het hoger beroep mede worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 3 maart 2003 waarbij het college gevolg heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak en appellante onder oplegging van een dwangsom heeft gelast de bereiding en verkoop van ter plaatse afgebakt en belegd etenswaar te beëindigen en de hete luchtoven en aparte verkoopkassa te verwijderen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de Afdeling slechts tot het oordeel komen dat aan dat besluit, dat rechtstreeks op de aangevallen uitspraak stoelt, de grondslag is komen te ontvallen. Om die reden zal de Afdeling ook dat besluit vernietigen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 17 januari 2003, SBR 02/1240;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg van 13 mei 2002, GO/KKU;
III. verklaart het bezwaar van de Federatie Wegverzorgende Horecabedrijven tegen het besluit van het college van 17 december 1999 niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. vernietigt het besluit van het college van 3 maart 2003;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Woudenberg te worden betaald aan appellante;
VII. gelast dat de gemeente Woudenberg aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 348,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003
71-398.